Les Légendes de Manneken-Pis

     LES LÉGENDES DE MANNEKEN-PIS    

(nederlandse tekst volgt franse tekst)
 
1. L'Évêque baptisé
La naissance de Manneken-Pis remonterait au VIIIème siècle. Vindicien, évêque d'Arras, vint prêcher à Bruxelles et le seigneur de la région l'invita en ses terres, non sans arrière-pensée : il ne parvenait pas à avoir d'héritier !
Vindicien promit d'intercéder auprès de Dieu.
Neuf mois plus tard, l'épouse du seigneur mit au monde un bébé dont la première manifestation fut de "pisser si haut" que la barbe de Vindicien en fut éclaboussée. Ce marmot fut appelé Manneken-Pis.
Peu de temps après, Vindicien trépassa. Où organiser la cérémonie du baptême et qui officierait ?
L'épouse du seigneur suggéra de faire appel à une certaine Gudule, filleule de Gertude résidant au château de Ham. Très flattée de cet honneur, Gudule bénit le bambin, embrassa la mère, salua le père et s'en retourna à Ham.
Séduit par Gudule, le seigneur quitta son foyer, se rendit à la demeure de Gudule, qui l'accueillit sans se douter de ses intentions précises !
La future célèbre sainte, courroucée, déclara pour le punir : « Votre fils unique ne grandira plus et n'arrêtera plus jamais de pisser ».
 
2. Julien et l'ermite
Au VIIIème siècle, un enfant haut comme trois pommes se sauva "pour regarder de près saint Vindicien".
Le petit bonhomme, appelé Julien, et dont le père était amoureux de Gudule, se soulagea sans vergogne contre la porte de la cellule d'un saint ermite.
Confronté à un personnage barbu de haute stature, il fut miraculeusement changé en statue de pierre et condamné à poursuivre éternellement son geste.
Ici, les avis divergent, certains mettant fin à la légende, d'autres prétendant que le père est allé embrasser la statue et, qu'ainsi, le garçonnet retrouva la vie.
En guise de remerciement, le père fit exécuter une statue ressemblant au bambin.
 
3. Le jeune noble
Au temps des Croisades vivait à Bruxelles, le comte de Hove, son épouse et leur fils Godefroid. Revenant des Croisades, des hommes d'armes s'arrêtèrent devant la demeure du comte.
Leur offrant l'hospitalité, il envoya le lendemain, au-devant du reste des troupes, son fils âgé de 5 ans pour les accueillir. Mais ce dernier ne cessa d'arroser le cortège.
Pour racheter l'affront infligé aux combattants, le comte et la comtesse firent élever une statuette expiatoire.
 
4. Le fils retrouvé
Au cours de réjouissances populaires, un bourgeois, qui s'y était rendu accompagné de son fils unique, perdit son enfant dans la foule.
Tentant de le retrouver dans les rues de Bruxelles, le père le découvrit, après cinq jours de recherches, au coin de la rue de l'Etuve et de la rue du Chêne, dans la position que l'on imagine.
Ravi de la conclusion, il aurait installé un Manneken-Pis à cet endroit.
 
5. Le sauveur de la cité
Juliaeneke, petit garçon de la cité, avait vu que les troupes attaquants la Ville creusaient un grand trou au pied des remparts, pour y mettre des tonnelets de poudre. D'un jet, il éteignit la flamme de la mèche allumée par l'ennemi.
Les assiégés mettant le gamin à l'abri, chassèrent l'ennemi.
Une statuette aurait, depuis lors, commémoré cette action d'éclat.
 
6. L'enfant et la sorcière
Vers 1540, du temps de Charles-Quint, un enfant serait venu arroser la porte d'entrée de la maison d'une sorcière qui habitait au coin de la rue du Chêne et de la rue de l'Etuve. Celle-ci, courroucée, le condamna à perpétuer son acte.
Il y avait, là aussi, un vieillard, autant aimé que la sorcière était détestée.
Que vit-on soudain ? Le bon vieillard, portant dans ses bras une statuette de pierre, qu'il mit à la place du petit garçon. 
Il prit celui-ci par la main et le reconduisit chez ses parents.
 
7. Enfin la plus plausible des légendes
De toutes les légendes du plus vieux bourgeois de Bruxelles, celle-ci est la plus proche de la vérité puisqu'elle est basée sur des faits historiques.
Godefroid III, duc de Lotharingie, naquit en 1142.
Peu après, suivit le décès prématuré de son père, Godefroid II.
Le moment fut jugé propice par deux vassaux, Gauthier Berthout et son frère Gérard de Grimbergen, pour prendre les armes contre leur suzerain au berceau.
Lutgarde, sa mère, fut contrainte d'appeler au secours Thierry d'Alsace, comte de Flandre.
Passées en revue à Bruxelles, les troupes désirèrent voir l'enfant pour qui elles allaient combattre.
Le sire de Gaasbeek demanda la présence du jeune duc sur le champ de bataille.
Dans son berceau l'enfant partit avec "ses" troupes.
Le berceau fut pendu à la branche d'un jeune chêne sur le lieu de la bataille à Ransbeek.
Quatre fois repoussée, l'armée du marmot, pour qui la bataille semblait perdue, fut soudain galvanisée par la vue de l'enfant accomplissant tranquillement le geste resté célèbre.
Pour commémorer la victoire, on éleva une fontaine, à Bruxelles, portant le nom de Manneken-Pis.
En outre, le jeune chêne fut déraciné et replacé à l'emplacement de la rue du Chêne.
Quant au duc, il grandit et reçut le surnom plus noble de Godefroid le Barbu.
 

 

   LEGENDEN VAN MANNEKEN-PIS   

 

1. De bisschop gedoopt met...
Manneken-Pis zou in de 8ste eeuw zijn geboren. Vindicianus, bisschop van Arras, kwam te Brussel prediken en de kasteelheer uit de streek nodigde hem op zijn landgoed uit, maar niet zonder bijbedoelingen. Hij kon geen nakomelingen krijgen en vroeg aan Vindicianus bij God voor hem te willen tussenkomen. Negen maanden later werd de echtgenote van de kasteelheer moeder van een kindje dat door zijn eerste daad al van zich deed spreken. Hij waterde namelijk zo hoog dat de baard van Vindicianus helemaal besproeid werd, de kleine werd daarom Manneken-Pis genoemd.
Korte tijd nadien stierf Vindicianus. Waar zou men de doopplechtigheid houden en wie zou de jongen dopen ? De echtgenote van de kasteelheer stelde voor een beroep te doen op een zekere Gudula, petekind van Gertrudis, die op het kasteel van Hamme verbleef. Zeer vereerd door dit verzoek, zegende Gudula de kleine, zoende de moeder, groette de vader en keerde terug naar Hamme.
De kasteelheer, bekoord door Gudula, verliet zijn familie en begaf zich naar haar woning. De woedende toekomstige heilige, strafte hem met de woorden : “Uw enige zoon zal niet meer groeien en zal blijven pissen”.

2. De heremiet lacht er niet mee
In de 8ste eeuw liep een jongen van huis weg om Sint-Vindicianus “beter van nabij” te kunnen bekijken. Het ventje heette Juliaan en zijn vader was de man die verliefd was op Gudula. Op zekere dag ging de jongen wateren tegen de deur van een heremiet. De oude gebaarde man liet hem in een stenen beeldje veranderen.
Volgens sommigen houdt hier de legende op. Anderen beweren dat de vader zijn stenen zoontje kwam omhelzen, waardoor het weer levend werd. Uit dankbaarheid liet de man een gelijkaardig beeldje vervaardigen.


3. De jonge edelman
Ten tijde van de Kruistochten leefden te Brussel graaf Van Hove, zijn echtgenote en zijn zoon Godfried. De soldaten, die terugkeerden van de Kruistochten, hielden halt voor de woning van de graaf, die hen onderdak verschafte. 
s Anderdaags stuurde hij zijn 5-jarig zoontje uit om een tweede groep, naderende kruisvaarders, de weg te wijzen. De kleine had echter zo lang met wateren moeten wachten dat hij niet ophield deze dapperen te “begieten”. Om deze belediging goed te maken, lieten de graaf en de gravin een boetebeeldje oprichten.

4. De verloren zoon
In de tijd dat er nog grote volksfeesten waren (die dagenlang konden duren) had een brave burger zijn enig zoontje in de menigte verloren. De man ging gedurende vijf dagen op zoek naar zijn zoon en vond hem tenslotte op de hoek van de Stoofstraat terug in de bekende houding. Overgelukkig heeft de vader een Manneken-Pis op de plaats laten aanbrengen.

 

5. De redder van de stad
In de tijd dat steden werden belegerd, werd ook Brussel getroffen.
Toen de vijand geen middelen meer vond om de stad binnen te vallen, groeven zij een tunnel onder de stadswallen en vulden hem op met vaten vol buskruit. Kleine Julien die dit zag gebeuren vond geen water genoeg om de aangestoken wiek te doven en plaste de vlam van de wiek uit.
Om zijn heldendaad te belonen en te blijven gedenken, werd een beeldje opgericht.

 

6. Het kind en de toverheks
Omstreeks 1540, (in de tijd van Keizer Karel), moest op een zekere dag een jongetje dringend gaan plassen en vond er niets beter op dan dit te gaan doen tegen de voordeur van een heks die woonde op de hoek van de Eik-en de Stoofstraat. Zij was zo kwaad dat zij de jongen voor zijn “snode daad” veroordeelde om dit voor altijd te doen.
Maar in de nabijheid woonde een brave oude man die erg geliefd was in de wijk.
Hij zette een stenen beeldje in de plaats en kon alzo het jongetje terug naar zijn ouders brengen.

 

7. De veldslag bij Ransbeek
Hertog Godfried III van Lotharingen werd geboren in 1142 en kort daarna overleed zijn vader Godfried II.
Twee leenheren, Gauthier Berthout en Gerard van Grimbergen, vonden dit de goede gelegenheid ten strijde te trekken tegen hun opperleenheer nog in de wieg. Maar diens moeder Luthgarde riep de graaf van Vlaanderen, Thierry van den Elzas ter hulp.
Bij de troepenschouwing te Brussel vroegen de strijders hun heer te zien en de heer van Gaasbeek verzocht de jonge hertog mee te nemen en met wieg en al ging de jjonge hertog mee naar de slag waar de wieg in een jonge eik werd gehangen.
Tot vier maal toe teruggeslagen zag het er voor het leger van de knaap niet goed uit.
Maar plots als door een opwelling van kracht gedreven bij het zien hoe de kleine, rechtop in zijn wieg, heel rustig zijn natuurlijke behoefte voldeed, werd de vijand verslaan. 
Om deze overwinning te vieren werd te Brussel een fontein opgericht met de naam: « Manneken-Pis » en de jonge eik werd naast de fontein overgepland 
De jonge hertog groeide op en kreeg later de meer nobele bijnaam : Godfried met de Baard.